Ze was uit de dalen gekomen
Een beeldschone vrouw van zestien
Ze vond me hier hoog in de bergen
Ze liet me haar wonden zien
We sliepen twee dagen en nachten
Twee kinderen samen in bed
En om de pijn te verzachten
Vertelden we sprookjes in bed
Haar vader was een meter tachtig
Een sterke, doorwinterde beer
Hij had haar wel vaker geslagen
Maar dat zou hij nu niet meer
Hoe is het zo ver kunnen komen
Ze drijft op haar buik in het meer
Geen rimpel, geen teken van leven
Geen zorgen, geen weerstand meer
Om haar te kunnen beschermen
Omdat ik zoveel van haar hou
Hield ik haar hoofd onder water
Nu is ze voor altijd mijn vrouw
Nu denk ik hoofdzakelijk aan later
Aan de kogel die ik heb bewaard
En ik vraag vergeving, o vader
Genade en een goede vaart
Kom je straks ook naar de bergen
Dan zie je ons allebei staan:
Verstild en versteend, twee toppen van sneeuw
In het zilveren licht van de maan