Willem Nijholt - Kerelslied 歌词

Ik zal 'ns van de kerels zingen
Kwaadaardig, stom en ruig
En dat wil dan de adel dwingen
Dat ongeschoren tuig
Hun boezeroen is grof geweven
Een claque ontsiert hun test
Hun kousen en hun broek zijn even
Schouwelijk als de rest

refren':
Wrongel en wei
Kaas en brood
Dat propt hij in z'n strot
Daarom blijft de kerel zo'n malloot
Ze vreten zich kapot

Royaal wil hij z'n kermis vieren
Als was hij een groot heer
Loopt stampend met z'n stok te tieren
De ongelikte beer
Hij gaat zich aan de wijn bezuipen
En ziet dan in zijn roes
De wereld aan zijn voeten kruipen
En hij trapt ze tot moes

refren'

Daags loopt de vent zich op te draaien
Hij zoekt bij bier zijn heil
't Wijf ziet hem 's avonds binnen zwaaien
Met opgestoken zeil
Hij stoeit, zij vloekt hem dat-ie stijf staat
Tot hij haar blote kont
Kwaad met z'n knuppel flink te lijf gaat
Dan houdt ze gauw haar mond

refren'

Soms komt een sluwe oproerkraaier
Met lokkend zoet gefluit
Die een gehoorzaam armoedzaaier
Tot tuchtloosheid opruit
Een oploop kreet, het wordt een horde
Vuur, scherven, schor gejuich
Oh God, waar blijft gezag en orde
Verdelg dit gore tuig

refren'

Maar 't lachen zullen ze verleren
De sterke arm slaat toe
't Zal uit zijn met dat chichaneren
Ik weet wel raad en hoe
Rondslepen aan hun lange haren
Ophangen aan hun baard
We krijgen ze wel, die halve garen
Tucht eert men slechts door het zwaard

refren'
这个歌词已经 221 次被阅读了