Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, ja mijn loetse dat zijt gij.
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, mijn suikerloetse dat zijt gij.
En moeder, strijk mijn kleed, en moeder, strijk mijn kleed,
en moeder, strijk mijn kleed, want mijnen vrijer staat al gereed.
En moeder gaat naar 't lof, en moeder gaat naar 't lof,
en moeder gaat naar 't lof, en wij naar 't Spiegelhof!
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, ja mijn loetse dat zijt gij.
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, mijn suikerloetse dat zijt gij.
En de liefde komt zo dapper aan, wat gaat er daar gebeuren,
onder diene paraplu, onder diene paraplu?
En de liefde komt zo dapper aan, wat gaat er daar gebeuren,
onder diene para-para-paraplu?
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, ja mijn loetse dat zijt gij.
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, mijn suikerloetse dat zijt gij.
Moeder, 'k heb met Cis gedanst, op de foor, op de foor.
Moeder, 'k heb met Cis gedanst, op de foor, op zijn frans.
Wilt ge van de mode zijn, crinoline, crinoline.
Wilt ge van de mode zijn, crinoline, dat is fijn
Pak nooit geen strijkgriet voor uw wijf, want al dat slap is maakt zij stijf.
Tarara boemtiejee, tarara boemtiejee.
Pak nooit geen strijkgriet voor uw wijf, want al dat slap is maakt zij stijf.
Tarara boemtiejee, tararajee.
En boven haren knien,
En boven haren knien,
En boven haren knien,
liet zij haar vriendschap zien.
En boven haren schoen,
En boven haren schoen,
En boven haren schoen,
mocht hij zijn goeste doen.
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, ja mijn loetse dat zijt gij.
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, mijn suikerloetse dat zijt gij.
Ik heb in mijnen hof zo een schone blomme, ik heb in mijnen hof zo een schone blomme,
ik heb in mijnen hof zo een schone blomme, maar ik heb maar één verdriet, da 's dat ze niemand niet een ziet. En mijnen schonen dahlia, oli-oli, oli-ola. En mijnen schonen dahlia, oli-oli, oli-ola.
Ik heb een blommeke geplukt al in de wei, 't is dat van mij, 't is dat van mij.
Ik heb een blommeke geplukt al in de wei, 't is dat van mij, 't is dat van mij.
En nooit of van zijn leven, genen sigarenmaker niet meer aan mijn zij.
En nooit of van zijn leven, genen sigarenmaker niet meer aan mijn zij.
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, ja mijn loetse dat zijt gij.
Zijt gij kwaad op mij, ge zijt gij toch mijn loetse, ja mijn suikerloetse zijt gij.