De hoorn kleedt de morgen met kleurrijke tonen
En allen die binnen de wallen nog wonen
Verlaten hun schuilplaats, betreden het licht
De vorst voert z'n hof langs de dampende paden
De zon zoekt haar beeld in de gouden gewaden
Ontwend aan de praal van dit oud heldendicht
En ik op de tinnen van 't kleurloze heden
Ik schreeuw naar de meute, op jacht naar 't verleden
Maar niemand die omkijkt - Kent niemand mij nog ?
De hoorn slaat akkoorden van hoop in de wouden
Geen hand zal de ren van de paarden weerhouden
Zo vlucht vorst en schildknaap mijn koninkrijk uit
Het woud strekt z'n vleugels in wazige weemoed
Tot rust voor herinnering aan schoonheid die pijn
doet
Waarrond zich de kring van de jaren dan sluit
Ik ken u nog, edele vrouwen en heren
Gij blije gezellen, die talloze keren
De wankele burcht die m'n jeugd was, bezocht.
Maar net voor de ruiters het woud binnendrongen
Is van een rood paard een kabouter gesprongen
Wanstaltig gebocheld blijft hij voor mij staan
Men noemt me de Waarheid, naar u toegekomen
Voor 't slopen der vesting waar u wil herdromen
Uw jeugd die in droefheid en pijn is vergaan
En ik op de tinnen van 't kleurloze heden
Ik schreeuw naar de meute, op jacht naar 't verleden
Maar niemand die omkijkt, kent niemand me nog?
U ken ik niet, dwerg, die mij waarheid wil leren
Gij droeve gezel, die zo talloze keren
Het puin van de burcht die m'n jeugd was, bezocht