De dochter van de dominee (Dominee)
Werd plotseling atheiste
De godheid is een waanidee (Waanidee)
Dat was geen punt, dat wist ze
Aanvankelijk dacht de dominee (Dominee)
Dat deze woeste neiging
Een puberteitsverschijnsel was (Schijnsel was)
Dat ongemerkt voorbij ging
Maar iedere zondag zei ze weer (Militant)
Ik ga niet meer
Ik protesteer (Protestant)
Tegen deze volksmisleiding
Kom kind, sprak toen de dominee (Dominee)
Toch ga je mee
Van hupsakee (Hupsakee)
Mee naar het huis der Heren
Maar twintig jaren later (Later)
Toen sprong ze in het water
Mijn God, dacht de dominee (Dominee)
't Was toch de puberteit niet, nee