De derde in de rij, vaders jongste zoon
Hij was pas twintig en eiste z'n loon
Hij zou 't wel vinden, liet z'n vrienden staan
zonder laatste groet is hij van huis gegaan
Ze hebben van hem nooit meer iets gehoord
't Heeft hun leven zeker niet verstoord
De zoon was verloren, ergens overboord
Hij droomt van verre landen, zeilen naar de zon
Een land met mooie stranden, waar 't leven echt begon
Maar boven alle landen hield hij van de stad
waar hij alle zorgen en z'n thuis vergat
waar hij in de morgen de grootste kater had
tot hij 's avonds een nieuwe liefde vond
liefde voor een glas of een mooie vrouwenkont
Alle mooie kleuren van ogen mocht hij zien
Alle zoete geuren ruiken bovendien
in de liefste armen z'n dagelijkse troost
Mooier was 't voor hem dan een wervelende kroost
levend in dromen, rijker dan geeneen
Zo is hij gestorven ergens heel alleen
Niemand vroeg zich af waarom hij plots verdween
Dit nachtelijk verhaal heeft hij zelf verteld
hetzelfde verhaal dat vele jaren telt
Zijn leven is voorbij, de sporen zijn gewist
Na hem komt er een ander die in 't zelfde water vist
Na hem komt een man, die alles beter kan
In z'n handen de resten van z'n loon
't is al lang geschreven: de verloren zoon.