Jasperina de Jong - De oudjes 歌词

De oudjes praten of hoogstens af en toe ogentaal
Zelfs rijk zijn ze toch arm en zonder toekomstbeeld een hart voor allen al
Hun huis geurt witte was, lavendel koperpoets van weleer
Oud zijn Amsterdam is oud zijn op een dorp men leeft er nauwelijks meer
Eens lachtten ze teveel en daarom sleept hun stem als het over vroeger gaat
Eens huilden ze teveel en daarom dwarrelt soms een traan langs hun gelaat
En als hun hand soms beeft is dat dan om de klok die oud wordt op de schouw
Die slingert, kom je mee kom je ja kom je nee sling ik wacht op jou

De oudjes dromen niet, hun boeken ingedut het harmonium op slat
De poes is ook al dood, het zondags glaasje port maakt niet meer dol of zot
De oudjes zitten stil, gerimpeld hun gebaar hun weereld uitgezet
Van 't bed naar het raam, van 't bed naar de fautuille en van 't bed naar bed
Ze gaan alleen nog uit, voorzichtig arm aan arm gekleed in mijmerij
Voor de begrafenis voor wie nog ouder was nog lelijker dan zij
Een uur van stille rouw dan is daar weer de klok die voort klikt op de schouw
Die slingert, kom je mee kom je ja kom je nee sling ik wacht op jou

De oudjes sterven niet eens vallen ze in slaap en slapen al te lang
Ze klampen zich wel vast, maar vallen doen ze toch al zijn ze vallens bang
Een valt de ander blijft
Degeen die 't liefste was 't meest of het minst in tel
Dat doet er weinig toe, degeen die achterblijft is het eerste in de hel
Soms ziet u hem wel gaan, soms ziet u haar wel staan
Triest in een regen staan
Al schuifelend door vandaag, refelend en zegt excuus
Dat het niet vlugger gaat
U ziet ze voor u uit, wegvluchtend voor de klok
Die voort klikt op de schouw
Die slingert, kom je mee kom je ja kom je nee sling ik wacht op jou
Die slingert, kom toch mee kom je ja kom je nee sling ik wacht op ons
这个歌词已经 127 次被阅读了