Een jonge zeeman kwam van boord, een forse blonde Noor
Waar hij ook doolde op de zee, zijn stad was Baltimore
Daar ergens in de havenbuurt was er zo'n klein cafe
Daar zong ze bij een harmonika de zeemansliedjes mee
Op de woelige baren
Bij storm en bij wind
Denkt hij steeds aan zijn blondje
Dat vrolijke kind
Zij leeft in zijn harte
Zij zingt in zijn bloed
Hij hoort nog haar stemme
In de eb en de vloed
Toen zei hij op een keer: "Mijn schat, op heel het wereldrond
Is er geen kind zo lief als jij", en kuste op haar mond
Ze zag hem lang en rustig aan, tot ze haar hart verloor
Toen zei ze zacht: "Ik hou van jou, mijn forse blonde Noor"
De Noorman koos weer vrolijk zee, want nu had hij zijn schat
Toen kwam het noodlot op zijn weg, dat hij vergeten had
Zijn schip dat stootte op een klip, toen was het gouw gedaan
't Is in een woeste storm des nachts, met man en muis vergaan