Kleine Dirkie had een hondje, door een auto overreden,
met gebroken poot in 't straatgewoel gevonden.
Met twee houtjes en een stukkie van een ouwe gonjezak
had 'ie het pootje eerst gespalkt en toen verbonden.
Daarna had 'ie het dier heel zacht opgepakt en thuis gebracht
en vervuld van stille angst en diepe zorgen, zei 'ie:
"Mormel, had nou uitgekeken voor je overstak"
en het voorzichtig in een zolderhoek geborgen.
Als 'ie boterhammen kreeg verborg hij iedere keer een stukkie
voor zijn zieke kameraad onder zijn kieltje.
En dan sloop 'ie op zijn tenen, met een koppie zonder oor
naar de zolder en zei: "Vreet nou maar schlemieltje".
Hekkie keek hem nou en dan met z'n koppie scheef 's an,
de filantropie kon het beestje niet verwerken.
Toen 'ie op een keer wou blaffen siste Dirkie:
"Houd je bek, je lig zo uit je pension als ze het merken".
Op een keer kwam Hekkie, met z'n poot nog in 't verband
de kamer in, een hondje laat zich niet verbieden.
Moeder zei: "Nou is de boot an, kijk me zo'n scharminkel an,
't lijkt waarachtig wel een joodse invalide.
Van wie hoort dat stuk gespuis, straks heb ik Artis in me huis".
Dirkie stamelde, hij kon het nauwelijks zeggen:
"Toen 'ie onder een auto lee, dach ik ik neem 'm effe mee,
anders hadden ze hem zomaar late legge".
"Als 'ie binnen 't uur mijn huis niet uit is gaat 'ie in de plomp",
verklaarde ma, "'t is wat voor mij, die nare krengen".
Toen zei pa gedesideerd: "Wanneer zijn poot genezen is,
zal ik hem persoonlijk naar het asiel toe brengen".
Dirk zei liefdevol: "Nou beest, d'eerste maand ben je weer safe.
Intuitief was hij van de patient gaan houden.
Moeder schamperde: "Zeg ober, geeft u Hekkie een stukkie kreeft.
Man je mot een villa voor hem laten bouwen".
Kleine Mientje, 't jongste zusje noemde Hekkie smalend: "Viezerik".
Dan hulde Dirkie zich in hooghartig zwijgen.
Soms werd het hem al te machtig en dan riep 'ie: "Treiterkop,
wat is vies, kijk jij maar liever naar je eige".
Eens beet Hekkie in Mientje's pop, 't meisje gaf het beest een schop.
Dirkie vloog op en loeide: "Valse salamander.
Raak dat beest nou nog 's aan, dan zal ik je effe kreupel slaan.
Als hij slaag krijgt is 't van mij en van geen ander".
Hekkie leefde ongestoord, temidden van conflicten voort.
Schoon onbewust, dat ze de oorzaak was van rampen.
De een vervolgde haar met haat, de ander werd haar kameraad.
Het huisgezin had zich gescheiden in twee kampen.
Het pootje was weer gecureerd, Dirkie had de hond geleerd
mooi te zitten en nou al was 'ie reuze branie.
Vader zei soms: "Klein serpent, zo'n beest is toch intelligent",
"Ja", zei moeder, "Ga er mee naar Sarasani".
Na zes maanden stille oorlog, had het noodlot zich voltrokken.
Hekkie had iets 'raars' gedaan in moeder's kamer.
Bertus, het oudste broertje zag het en zei: Kijk eens wat een zwijn,
op de trap en de stoel, ma", en greep een hamer,
wierp die Hekkie naar zijn kop,
't beestje vloog schuimbekkend op, viel toen neer.
Op dat moment kwam Dirkie binnen.
Bleef als vastgenageld staan, keek lijkwit zijn broertje aan.
Niemand wist toen wat met Dirkie te beginnen.
Zacht als was, een kostbaar kleinood, heeft toen Dirkie
't verstarde beest naar z'n hoekie op de zolder meegenomen.
's Avonds in het donker, groef 'ie in het Vonderpark een kuil,
in een eenzaam laantje onder diepe bomen.
Met een snuitje bleek als was, lei 'ie Hekkie onder 't gras,
en zei trillend, beide oogjes toegeknepen:
"Hekkie, 't was niet mijn schuld, mensen hebben geen geduld.
Arm dier, ze hebben jou thuis nooit begrepen".