In valse gebogen spiegels
daarin herken ik mij zelf terug
hoewel een perspectief van schijn
mijn beeld vertekent
door iedere waarheid loopt een klucht
Immers, de dronkaards en de dromers
zij kleuren zelf hun eigen dood
en ook de dichter reflecteert zijn harde woorden
bekeken door een kaleidoskoop
Ik verliet mijn jeugd door een achterdeur
het voorhangsel heb ik verscheurd
Het mooie woord heb ik genekt
ik spreek en zing met een dialect
Ik ben een voorspel
ik ben een rekbaar element
een persiflage
van de groten die ik ken
Ik ben een vesting
een onneembaar citadel
een obstakel
dat naar zich zelf overhelt
Ik loop op scherpe randen
met blote voeten op gloeiend schroot
van het einde in, door alle vrouwen
mijn vruchten rijpen in hun schoot
En de kinderen die mij geloven
verlaten alleen hun ouderlijk huis
en ontmannen de hengsten in de stallen
met hun voor het eerst gebalde vuist
Ik ben op weg en dicht een kuil
profeten lachen achter hun zuil
Hun mooie woord heb ik genekt
ik spreek en zing met een dialect
Ik ben een voorspel
ik ben een rekbaar element
een persiflage
van de groten die ik ken
Ik ben een vesting
een onneembaar citadel
een obstakel
dat naar zich zelf overhelt