Eduard Jacobs - De boeren?.... Domme lui Тексты

Bij mensen uit de grote steden
Behoort het bijna tot de zeden
Zij denken zich aan het wereldroer
Zijn vol verachting voor een boer
Maar komt de zomer in het land
En men behoort tot zeek're stand
Dan ontvluchten ze die steden
Vinden het op het land een Eden
Aan zaken wordt niet meer gedacht
Een fiets van twintig paardenkracht
Daarmee rolt hij door bos en velden
Tot zijn maag zich dan doet gelden
Dan deelt hij met plezier het voer
Van die zo diep verachte boer
Maar die heeft maling aan zo'n vent
Verkoopt 'em bocht voor 'n goede cent
De rest mag hij naar koekeloeren
En men zegt: 't Zijn domme lui.... de boeren

De stedeling in zijn jonge jaren
Brengt men niet makkelijk tot bedaren
Ternauw de zestien jaar bereikt
Hij alreeds naar de meisjes kijkt
Maar doet hij later eens een keus
Daarmee zelfs stoot een man zijn neus
Men raadpleegt vrienden en bekenden
Hoort dat hij slap is in zijn lenden
InAken heeft hij reeds gebaad
Dat is voor reumatiek niet kwaad
Tenslotte zegt men in vertrouwen
Dat hij uit lijfsbehoud moet trouwen
Maar ziet daarginds! Die boerenzoon
Van vrijen weet hij nog geen boon
Kent hij z'n vak, is kloek en sterk
Dan maakt hij van een meisje werk
Die eens zijn huishouwen zal voeren
En men zegt: 't zijn domme lui.... de boeren

Maar in de stad zijn zoveel vrouwen
De stedeling vindt een en gaat trouwen
Maar als de vos is onze Piet
Verliest zijn haar... zijn streken niet
Eer zit ze vaak alleen en wacht
Dan komt hij heel niet thuis de nacht
Uit brieven die ze heeft gevonden
Verneemt ze ook z'n ouwe zonden
Haar ogen heeft ze rood gegriend
En dan opeens verschijnt een vriend
Die licht haar in omtrent zijn streken
En saam met hem gaat ze zich wreken
Maar op het land daarvan geen spoor
Daar komt bedrog maar zelden voor
Jan mint z'n Stien en Stien mint Jan
Hij heeft een vrouw, zij heeft een man
Die eens elkander trouw bezwoeren
En men zegt: 't zijn domme lui.... de boeren

Maar is een jaartje soms vervlogen
Zegt soms een steed'ling opgetogen
Nu is het uit met wijn en Trijn
Want ik zal weldra vader zijn
En weldra komt die grote dag
Het kind ontvangt hij met gelach
Hij is zo blij, want hij is vader
Maar hij verschrikt, beziet-ie 't nader
Papa is bruin, het kind is blond
En van neef Jan heeft het de mond
De oogjes van een van zijn vrienden
Het neusje van een van zijn bedienden
Heel anders is de boerenstand
Komt daar zo'n kleine afgezant
Begroet met vreugd' men de ooievaar
En liekt het jong krek op zien vaar
Geen boer zou ooit z'n vrouw beloeren
En men zegt: 't zijn domme lui.... de boeren
Этот текст прочитали 119 раз.