Zij dwaalde eenzaam langs de straat
Zij had geen geld, zij wist geen raad
Zij was in lompen slechts gekleed
En haar gezicht was vol met leed
Zij klopt' vergeefs aan meen'ge deur
Heur haren waren zwart van kleur
Waarna zij wenend verder ging
Wanhopig door vertwijfeling
Zij bedeld' om een stukje brood
Omdat haar kind niet eng en nood
Daar kwam een heer, zo rijk gekleed
Zijn blik was voos, zijn lach was wreed
Hij bood haar geld en opsmuk aan
Toen is zij met hem meegegaan
Zij deed het voor haar zieken schat
Omdat het ventje zij liefhad
Toen kwam zij in een kostbaar huis
Vol slechtigheid en feestgedruis
Waaruit eens heim'lijk zij verdween
En snelde naar heur huisje heen
"Ontaarde moeder, wufte vrouw!"
Zo riep de buurt, gehuld in rouw
"Uw stervend knaapje gaf de geest!"
"Waar zijt gij al die tijd geweest?"
O, gij die luistert naar dit lied
Veracht toch deze moeder niet
Zij wierp zich slechts in zinnenroes
Omdat haar kind zij redden moest
En als gijzelf een moeder waart
Door angst en nooddruft aangestaard
Ondanks uw godsvrucht en fatsoen
Zoudt gij dan niet hetzelfde doen
Этот текст прочитали 132 раз.