Daar knaagt aan de wereld een lakerig beest.
Hazend op lijken en leed.
Daar huilen veel mensen, zij schudden het hoofd,
maar steeds staan zij weer met hun zorgen gereed.
Want de mensen zij huilen en moorden maar voort.
Zij huilen alleen maar omdat het zo hoort
voor het wilde beest.
Er schuilt in de mensen een kruiperig dier.
Het breekt zich door slagzinnen heen.
Wie luistert, hoort tovermuziek in de lucht,
Loopt juichend Hamel om water en brood
En de mensen zij huilen en luisteren voort,
zij huilen alleen maar omdat het zo hoort.
De jachtige mensen, zij spinnen een web
vanuit een onzichtbare hoek.
De harlekijn is zingend op zoek
naar waar men het web van de mensen bezoekt.
En wij huilen, en huilen, en huilen maar voort;
geruisloos...
En dan is het stil...
zo huiverig stil...
zo kruiperig stil...