Je zegt dat je met me wilt praten. En ik denk: nee niet alweer.
Nu komt er weer een van die preken; je zuipt te veel, je leeft te zwaar.
Maar je begint opeens te snikken. En ik denk: er is iets anders.
En je kijkt me aan met natte blikken.
Ik zeg: wat zit je nou te janken, stel je niet zo vreselijk aan.
Je laat je vallen op de bank en zegt: mijn liefste ik moet gaan.
Ik zeg: dat is goed schat, tabee. Ben je met het eten thuis?
Je zegt: ik neem mijn spullen mee.
En kom nooit meer, nooit meer terug naar huis.
Het is even wennen, alleen. Maar het gaat echt niet verkeerd.
Ik sla me er mokerhard doorheen. En zie al mijn vrienden weer.
Het wordt weer eens ouderwets te laat. En leer opnieuw wat lachen is.
's Morgens een hele zware kater. God wat heb ik dit gemist.
Want ik leef nu hoe ik vind, dat ik dit leven leiden moet.
Mijn kop weer in de wind. Kolkend en bruisend stroomt mijn bloed.
Doe soms dingen die niet gaan. En ga dan keihard op mijn bek.
Wanneer ik dan ben opgestaan denk ik: wauw, dat was te gek.
En wat de mensen van me denken, dat doet me echt geen donder.
Schijt aan heel de wereld en aan jou in het bijzonder.
En als ik jou weer eens ontmoet, vraag ik hoe het met je is.
Dan zeg je: het gaat best goed, maar ik weet dat je me mist.
Het is jammer dat het zo ging. En ik kus je even vlug.
Maar lief beloof me nu 1 ding. Kom nooit meer bij me terug.