Silvia de herderinne
gaat al klagend' door het woud
Ach! Ik brand, ik brand van binnen,
en mijn minnaar is zo koud
Ach! Ik sterf, ik sterf van minne
daar hij mij zijn gunst onthoudt
Mocht ik hem maar even spreken
dat hij mij maar eens verwacht
Of gaf hij mij enig teken
dat hij somtijds om mij dacht
dan zou mij het hart niet breken
als ik daar op hopen mag
Maar mijn kermen, noch mijn klagen
gaan de wreedaard niet aan 't hart
alle duldeloze plagen
alle lijdeloze smart
moet mijn bange ziel verdragen
schoon hij niet bewogen wordt