De Zuiderzee is ingedijkt en spoedig is ze droog
Ze hebben haar tenslotte klein gekregen
Waar eens de ranke vissersscheepjes zeilden op de wind
Daar rammelt straks het Fordje langs de wegen
En waar je gisteren scholletjes en nieuwe haring vond
Brengt morgen de belastingman al dwangbevelen rond
Waar eeuwen de ansjovis heeft gedarteld en gestoeid
Daar loeien dra de lodderige koeien
Waar eens de blauwe golven wiegden met hun witte kruin
Zal binnenkort de pieterselie groeien
De mens heeft de natuur getemd
En Japik, Aaj, en Teun,
Die gaan ook knusjes stempelen voor de werkelozensteun
Zuiderzee, Zuiderzee
Oude, trouwe, blauwe zee
Je verdwijnt met je wel en wee
Met je botters en je jollen
Met je Harinkies en schollen
Neem je straks ons hart ook mee
Zuiderzee
Het zeemansgraf gaat dicht, geen scheepje zal er meer vergaan
Beschaving heeft de overhand gekregen
Geen visser zal verdrinken, hij wordt nou gevierendeeld
Op onze onbewaakte overwegen
Waar eens het lied der branding zong, vol grootse romantiek
Woont straks de orang pendak, en bedrijft daar de politiek
Waar eens de veerboot stampte naar Enkhuizen en terug
En passagiers zich naar de reling richtten
En daar hun diepste innerlijk blootlegden voor elk een
Met moedeloze zeegroene gezichten
Waar jaren voor Marconi toch de korte golf al liep
Daar sukkelt straks de eenmanstram
En heerst de Spaanse griep
Zuiderzee, Zuiderzee
Oude, trouwe, blauwe zee
Je verdwijnt met je wel en wee
Met je veerboot naar Stavoren
Waar wij ons diner verloren
Neem je straks ons hart ook mee
Zuiderzee