Wanneer jij gaat,
mijn vriend,
naar daar
waar ik niet komen kan;
wanneer jij gaat.
Neem dan een stuk,
mijn vriend,
van mij,
daar waar jij gaat;
wanneer jij gaat.
En groet dan,
vriend,
voor mij,
daar waar jij gaat.
Het volk,
mijn vriend,
de mensen en de dingen.
Zing daar voor mij
wat ik niet zingen kan.
Wees jij mijn vreugd,
mijn hoop.
Jij mijn geloof voor hen.
Wees jij voor mij
wat ik niet kan voor hen.
Wanneer jij gaat
waar ik niet komen kan
mijn vriend;
groet hen voor mij.
Wanneer jij gaat
waar ik niet komen kan
mijn vriend;
groet hen voor mij.